De zon trok zich terug achter de gevel, de schaduw viel over de binnentuin waar mensen keuvelend met elkaar, stil op een bankje of in een rolstoel aan het eten waren. Drie foodtrucks zorgen voor een afwisselende hapje of drankje en een muziekje op de achtergrond doorbrak de zwijgende stilte. Clienten, medewerkers en vrijwilligers werden zo even in 'het zonnetje' gezet.
Met een bakje hippe pastasalade in de hand liep ik naar een man die daar, zwijgend met een beker tomatensoep, voor zich uit stond te roeren. Ik herken hem. "He joh, hoe is het met je, smaakt de soep?" Zijn wat opgezwollen gezicht draait naar me toe. "Ja hoor, alles goed." Nu ik zou dicht bij hem sta zie ik eigenlijk dat hij iets langer is dan ik en dat hij ook nu weer een te krap shirt aan heeft. Het geeft zijn lichaam iets ongemakkelijks. Zijn kleine bril met ronde vette glaasjes van dun metaal lijkt met kracht op zijn gezicht geduwd. "Werk je nog steeds naar je zin bij de dagbesteding?' Probeer ik om het gesprek op gang te krijgen. "Ja zeker, maar ik woon hier niet meer, ik woon nu op mezelf in het Bezuidenhout, een sjieke buurt hoor met fijne mensen." Dat was voor mij een verrassing omdat ik dacht dat hij op een afdeling voor beschermd wonen verbleef. "Dat is goed nieuws zeg, hoe kom je daar zo terecht?" Hij ontvouwde zijn relaas. Zijn reis vanaf zijn ouderlijk huis tot aan de straat, de nachtopvang, beschermd wonen, begeleid wonen tot aan zijn zelfstandige driekamer woning in het Bezuidenhout. Een reis van vijf jaar, aaneengeregen in monotone zinnen. Zijn soep bleef onaangeroerd. Alleen bij een herinnering aan zijn vader verhief hij zijn stem. "Ik mocht niets, moest mijn mond houden en werd onder de duim gehouden.' Hij duwde zijn duim met kracht in de lucht eronder, alsof hij een zware last wegdrukte. "Toen ik psychisch knapte en niet meer mee kon werken in de zaak, kon ik gaan, ik had niets te willen volgens mij vader. Mijn relatie ging uit, blowen en drinken volgde, ik belandde op straat en meldde me in de nachtopvang. Ik had geen cent en niemand die zich in mij interesseerde." Hij staarde voor zich uit, de soep werd geroerd, mijn pasta was bijna op. "En toen, wat deed je toen?" "Wat mij helpt is iets doen", hij draaide zijn gezicht wat meer naar mij toe. Zijn ogen knepen achter de ronde glaasjes, zijn wangen duwde de bril omhoog. "Vanaf de eerste dag ben ik dagbesteding gaan zoeken, tot de dag van vandaag geeft me dat structuur. Later volgde therapieën, diagnoses en medicatie. Ik begrijp nu beter hoe alles komt en wat ik er aan kan doen. Maar werken is het allerbelangrijkste voor mij. Daarom kom ik hier elke dag naar toe. Ik woon nu weer op mezelf en krijg nog wat begeleiding om te kijken of ik er geen rommel van maak. Logisch hoor maar het gaat goed." Ik hoorde een vleug Westlands accent in zijn verhaal dat nu meer toonverschillen kreeg. "En blijf je bij ons dagbesteding doen?" "Nog even maar dan, ja dan ga ik natuurlijk weer werken in het Westland." Hij dronk de afgekoelde soep in een teug op, veegde zijn mond af en draaide zich nu helemaal naar mij toe. "Er is toch niets mooiers dan iets zaaien, het zien groeien en koesteren totdat het een klasse –A product is wat je vol trots kan laten zien!" Zijn ogen glommen, zijn handen verbeelden het zaaien en oogsten. Ik knikte instemmend. "En je ouders, zie je die nog wel eens?" "Nee, nooit en dat hoeft ook niet, ze hebben al meer dan genoeg kapot gemaakt." Resoluut hernam hij zijn positie en nam een slok uit de lege beker. "Ik ga nog even wat anders eten en dan weer naar huis." We namen afscheid.
Het bakje van gerecycled karton en wat restjes paprika en pasta erin gooide ik in een kliko. Er naast stond een man met een vuurrood gezicht. "Ken ik u niet ergens van?" Ik gaf hem voor zoveelste keer een hand, een nieuwe kennismaking, telkens weer.
Laatste reacties